dinsdag 9 maart 2010

AGATHO

Veldlopers zagen een paar decennia geleden al dat er bepaalde dingen veranderden in de Levende Natuur. Kenners van onze wilde flora bijvoorbeeld merkten plantensoorten op die een zuidelijker thuisbasis hadden en plots uit de grond kropen op Vlaamse grond. Tegelijk doken in het Hoge Noorden plantensoorten op die normaliter voorkomen in onze Lage Landen en in Zuid-Europa. Ik herinner mij de vondst in Lapland van een flink bloeiende engelwortel, een ranke schermbloemige plant van een meter hoog, op een plek waar zich permafrost of eeuwig bevroren aarde moest bevinden. De plant ‘schuilde’ in een put temidden leischilfers en steenslag. In de zeventiger jaren van de zopas voorbije eeuw resideerden in onze Noordvlaamse vlakten benden goudplevieren die vaak vele honderden vogels omvatten. Maar de kwakkelwinters van de laatste jaren dwongen die zangerige steltlopers van de toendra langzaamaan niet meer tot een bezoek aan onze gewesten. Ze bleven meestendeels hangen in Denemarken en pas als het even stevig vroor zakten ze nog af tot in Friesland. De wervelende wolken goudplevieren uit de zestiger en zeventiger jaren lijken daarmee tot de herinnering te behoren in Vlaanderen. Gemeten naar de verontrustende smeltberichten betreffende Groenland, de Noordpool en talloze Alpengletsjers is er duidelijk iets aan de hand met ons klimaat. Daar veranderden zelfs de boeiende ganzenweken in onze polders rond de jaarkering van 2007-2008 niets aan.
Vogelkijkers delen het jaar volgens eigen maatstaven in. Ze beleven de kalender middels eigen referenties. Een rist data staat in hun geheugen gebeiteld omdat ze daar de terugkeer van zomervogels aan verbinden en ze hanteren de waarnemingsmomenten van vogels die hier passeren tijdens de trek. Een milde februari kan al een vroege roodborsttapuit meebrengen of een bruine kiekendief die het welletjes vond in Zuid-Spanje. Die roodborsttapuit hoort hier bijvoorbeeld thuis op de prikdraad van poldergrachten. Daar zit hij of zij uit te waaien op een ogenblik dat de kilte nog kan bijten. Omdat hij amper de gestalte van een roodborst heeft, nergens echt talrijk is en bovendien vaak in de begroeiing duikt, valt hij niet op. Wellicht kent 90% van onze mensen die kleine zanger niet. Broeder Agatho bestudeerde deze zangvogel gedurende verscheidene decennia. Elke vrije hele of halve dag die hij zich kon of mocht voorbehouden, kroop hij in een schuiltentje van een kubieke meter groot of hij posteerde zich op een dijktalud bij de Limburgse Maas waar meer roodborsttapuiten voorkwamen dan elders in Vlaanderen. Je moest het maar doen. Terwijl zijn landgenoten hun vrije tijd besteedden aan de tuin, sporten of kokkerellen, noteerde hij ijverig alles wat de vogels deden of niet deden van zodra ze terugkwamen uit hun Zuid-Europese overwinteringsgebieden. Feitelijk was hij een etholoog of gedragskundige zonder wetenschappelijke titels maar wat hij al bijeen verzamelde aan merkwaardige vaststellingen, biedt boeiender leesstof dan de misdaadromans van Henning Mankel.
Toen ik jaren geleden een overjaars exemplaar van zijn boekje over de roodborsttapuit aan een vriend ter inzage gaf, vond die er niets beter op dan het onmiddellijk te herdrukken. Gelijk zaadpluis in de wind verspreidden zich enkele tientallen exemplaren van Agatho’s werkstuk. Geen van mijn geestesgenoten kende Agatho’s naam, noch zijn levenswerk. Het is maar dat we het weten. Roem is zoals parfum. Hij kan je overweldigen. Maar hij vervliegt onherroepelijk.
Als de eerste roodborsttapuiten langs het Leopold- en Schipdonkkanaal, langs de Leie en het kanaal van Brugge naar Gent opduiken, herleeft voor mij de schriftuur van broeder Agatho. Je moet ze gelezen hebben of je weet niet waarover je het hebt in deze. Hij voorzag toen mogelijk niet dat het zo slecht zou gaan met veel kleine zangvogels in onze contreien. Wat hij schreef blijft niettemin zeer betrouwbaar.
Ondertussen verloor de roodborsttapuit zijn status van vrij algemene broedvogel. Hij werd schaarser en op tal van plaatsen zeldzaam. Zoals die vrijwel onbekende broeder Agatho ruimde ook hij de plaats. Of hoe mét het decorum van ruige riet- en distelplekken, van zalig stille onkruidstroken ook bepaalde figuranten verdwenen. Straks als maart komt, zit de roodborsttapuit windgestreeld op het kanaaltalud. Onaanzienlijk qua gestalte. Boeiend qua gedrag. Agatho schreef er een onverwoestbaar momentum over. Zoals de meeste kloosterbroeders verdween hij van het toneel. En met hem het merendeel van de roodborsttapuiten. Alsof het één met het ander te maken had. Maar dat is louter giswerk. Niets anders. Geloof me.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten