woensdag 26 mei 2010

De Meester en Het Schoolbord

Hij herschilderde zelf het plankenhouten bord in een kleur die het midden hield tussen zwart en donkergroen. Hij deed het zorgvuldig, nauwlettend vetplekken vermijdend die zouden glanzen. Het klaslokaal of wat daarvoor moest doorgaan geleek op een vergeten archiefkamer. Het rook er naar stof, memel en kalkgruis. Als het regende hoorde men gedrup boven de op dunne latten gepleisterde zoldering waarvan regelmatig de schellen afvielen. Kwam door het pannendak dat kieren vertoonde en zo oud was als dit regenland. "Kijk collega, ik zou je liefst een spiksplinternieuwe werkplek geven maar het is nu eenmaal zo dat we in afwachting van de nieuwbouw moeten roeien met de riemen die we hebben."

Fernand schraapte zijn keel maar behield zijn goede luim. "Ik maakte erger mee," loog hij. Ik luisterde mee want een hok van vier op zes naast die vunzige plek zou mijn eigen klaslokaal worden. Even mottig, even klam. We hoorden de baas de trap afgaan, de trap die uit alle planken kraakte. De buitendeur sidderde met klanken van schurend hout en knellende scharnieren. Stilte kan zalig zijn.

"Ik zal de laatste zijn die dit nog doet" zei Fernand. Daarmee bedoelde hij het schoolbord dat hij onder handen nam. Hij had het zorgvuldig opgemeten, potloodlijnen over de dwarslengte getrokken die hij met een scherp pennenmes in de verf sneed. Die snijlijnen had hij nogmaals overschilderd zodat ze enkel van dichtbij zichtbaar waren. Het was één van zijn geheime systemen. Hij hanteerde het bordkrijt zoals ik het niemand anders ooit zag doen: met sierlijke uithalen die beurtelings dunne en dikkere sporen achterlieten, letters die kunstige arabesken werden. Ik had ze als kind zitten bewonderen en vond ze in dat vunzige hok opnieuw. Geen mens schreef zo. Hij wel.

Er zou veel veranderen in navolgende decennia. Ook de schoolse dingen. Nooit ervoer ik nog diezelfde zorgvuldigheid. Misschien was ze niet meer nodig. Stencileermachines, recorders, kopieerapparaten, televisie en computers veegden de een na de ander veel beproefde kundigheden weg, hebbelijkheden soms die geen zin meer hadden ook. Zoals die blinde kaart van België. Hij had ze ook volgens voornoemd procédé getekend. Met potlood. Nauwelijks zichtbaar voor wie onverwacht binnenkwam. Die sneed hij even nauwkeurig in met het pennenmes, voldoende diep om nooit meer uit het hout te slijten. Vervolgens borstelde hij ze onder donkergroene camouflage. Met een spijker had hij punten gezet. Daarmee markeerde hij hoofdplaatsen. Stromen, rivieren en bijrivieren plaatste hij en vanzelfsprekend ook bekende sites zoals Tienen, omwille van de suiker, Quenast omwille van de kasseistenen, Menen voor de tabak en Poperinge voor de hoppe. Hij noch ik vermoedden toen dat suiker, tabak en hop uithangborden waren van een tijd die ten einde liep. Dat zelfs de kasseien uit het straatbeeld zouden verdwijnen, was ondenkbaar.

De muren verloren de pleister die mosgroen geschilderd was. Witte kalkplekken en afbladderende verfvellen krulden op plaatsen waar geen kader kon gehangen worden. Fernand zou de leerlingen mallen laten knippen naar gestyleerde vormen van boombladeren. Hij leerde ze tamponeren met plakkaatverf en zodoende die muurvlekken verdoezelen. "Een mens moet vindingrijk blijven" vond hij en bleef tot zijn laatste werkdag zoeken naar oplossingen die weinig of niets kostten. Uit tijdschriften knipte hij veertig jaar lang artikels en foto’s die hij angstvallig bewaarde. Ooit was hij begonnen met de onderwerpen daarvan op te tekenen als de sleutel tot een omvangrijk archief waaruit hij dacht te zullen putten als de tijd er rijp voor was. Ik herinner me de dag dat we vaststelden hoe die stapels door vocht en tijd aaneengeklit waren en node verhuisden naar het oud papier. Een mens verandert wezenlijk weinig of niets van origine. Jaren na zijn pensionering informeerde hij naar liedbundels uit vergeten jaren, schoolse antiquiteiten waaruit hij melodieën opdiepte die zelden nog de radio haalden maar die hij niet wou dumpen. Gebouw, spullen en getuigen verdwenen net als hijzelf.

woensdag 12 mei 2010

Buffalo Bill

In vakantietijd speelden we in het straatje dat abrupt eindigde bij de roggevelden en ingebed lag tussen volkstuintjes die men lochtingen noemde. De zomer verslikte zich in de bloei van dahlia’s, gladiolen en vlinderstruiken. Het kinderleven van de vroege vijftiger jaren van voorbije eeuw situeerde zich op straten, pleintjes en boerenerven. Het was het laatste decennium waarin jongens en meisjes zich nog voorstonden op hun eigen woonwijk en de gasten van Muikem als totaal anders beschouwden dan die van Kapelle of Dijk. Wij van het Meuleken voelden ons op onze manier superieur al werden wij door bepaalde feiten geconfronteerd met onmiskenbare kwaliteitsverschillen. De rapste geesten bleken uit de Fonteine en Nieuwburg te komen. Vandaar kwamen de snuggerste leerlingen die keer op keer de eerste plaatsen op het schoolpalmares wegkaapten. Meester V.P. koppelde daaraan de overtuiging dat dit te wijten was aan een sobere voeding met karnemelkpap en roggebrood, in sommige gevallen aan melkdrinken uit de lauwwarme speen. Naar zijn zeggen dronken de jongens van die buitenwijken vaak rechtstreeks van de uier.

Roger was een flink stuk ouder dan wij. Hij beweerde een lief te hebben. Dat beweerden wij overigens allemaal maar we beseften dat er een groot verschil was tussen een leuk speelmaatje en een echt lief. Als we uitgeravot waren gingen we naast hem zitten op een hardstenen dorpel. Het volstond hem te attenderen op de recentste chromoprentjes die in chocoladerepen van Kwatta en Van Houtte staken, twee merken die alleen ouderen zich nog zullen herinneren maar die destijds onze smaakfantasieën prikkelden. Om die prikkeling extra aan te sterken zorgden de fabrikanten ervoor dat kleurige prentjes van 3 op 5 cm in elke reep werden meegevouwen. Wij spaarden die plaatjes op om ze naderhand in een album te kleven. Buffalo Bill en Sitting Bull waren helden uit de lopende reeksen, samen met de Drie Musketiers en andere. Roger bekeek de plaatjes, schraapte zijn keel en droomde letterlijk weg in een wereld die alleen hij scheen te kennen, de wereld van Buffalo Bill, van revolverhelden en indianen.

Waar hij de fantasie haalde bleef een raadsel want voor zover ik weet las hij nooit een boek, zelfs geen krant. Niet eens de kinderschoenen ontgroeid liep hij al vroeg in het voetspoor van de textielarbeiders die elke ochtend de bussen van de Belgische Spoorwegen namen met bestemming Galveston en andere weverijen en spinnerijen van de Gentse Wiedauwkaai. Wellicht werd zijn vertelmuze gevoed door de fotogalerie van Cinema Valentino waaraan iedereen zich toen vergaapte. Wellicht brouwde hij er improviserend en associërend onvoorspelbare en niet na te bootsen taferelen uit die hij met een onstuitbare woordenstroom over onze hoofden plengde. Buffalo Bill was de onoverwinnelijke vechter en minnaar, Sitting Bull daarentegen een door pijpenrook en teveel piekeren versufte malloot die zijn pijlen in gif doopte en nooit het open gevecht koos. Onbetamelijk geforceerd voerde Roger Tarzan ten tonele met frivole Jane in zijn kielzog, zomaar in het Wild Westdecor, tussen paarden, saloons en woestijncactussen. Omdat hij armen en benen gebruikte teneinde de spanning op te drijven, gingen ons straatje en de volkstuinen tot de enscenering behoren.

We zagen Bill over de graanakkers galopperen, hoorden de kerselaar kraken onder Tarzans gewicht en waagden ons na enkele moorddadige sluipaanvallen niet verder dan het menneken waar we meestal ballen trapten. Roger poetste pistolen met sprekende gebaren, legde ons zelfs een denkbeeldig wapen in de hand om het op een indiaan te richten die op het dak van de duiventil lag en die hij tot onze grote opluchting naar beneden knalde. Roger loog niet. Hij schiep een wereld waarin we wegdroomden tot ma er een eind aan maakte toen de boterhammen wachtten. Roger verdween spoorloos uit mijn gezichtsveld. Wat mij overigens bijbleef was de roerloos luisterende gestalte van zijn glimlachende zus. Ze wolkte een tuil van blonde haren om haar gezicht en tuitte een verzoekende mond. Die mond had de kleur van een rode roos.

dinsdag 4 mei 2010

Baziel

Voor hij naar het verzorgingstehuis ging maakte hij schoon schip. Aan elk meubel hing wel een anecdote en aan ieder voorwerp de herinnering aan bezige dagen met die voortdurende zorgvuldigheid om geen nutteloze kosten te maken. Vrouwlief maakte elke zomer confituur van noordkrieken, gelei van kweepeer, rabarberjam en al die dingen meer. Een groot gezin vergt overleg en rekenkunde. De jaren vlogen voorbij. Baziel had nooit gedacht de laatste te zullen zijn die tussen de vertrouwde muren achterbleef. Toen zijn vrouw stierf waren de kinderen al een tijd het huis uit. Gelijk wilde wingerd de gevels inpakt, sloot een stilte die hij voordien nooit kende zich om alle kamers heen. Hij leerde leven met zijn spiegelbeeld in de glazen deur van de woonkamer. Een buurman raadde hem aan een hond te kopen of minstens een parkiet. "Dan heb je gezelschap en je hebt iemand om voor te zorgen". Maar als je nooit huisdieren had, wen je daar niet meer aan. Daar is een zekere feeling voor nodig. Baziel wist begot niet wat hij tegen zo'n beest moest zeggen. Zolang hij maar niet tegen zichzelf praatte was hij er gerust in. Een mens went aan alles. Dacht hij. Maar dat is niet zo. Sommige dingen wordt men niet gewoon. Zeker niet als je mekaar graag gezien hebt.

Telkens iemand van de kinderen kwam gaf hij een tafel, een zetel of een stoel mee. Of hij maakte een kast leeg zodat ze die maar in te laden hadden. Wat stonden de meubels op al die kamers tenslotte te doen? Er stak systeem in dat leeghalen. Hij begon helemaal boven op de tweede verdieping. Kamer na kamer haalde hij leeg. Dan haalde hij er de dweil over en sloot de deur met een gevoel van "dat hebben we dan gehad". Gelijkmatig met zijn toenemende stramheid nam het getal leegstaande kamers en kamertjes toe tot hij zijn rondlopen kon beperken tot het gelijkvloers. Boven hoorde hij niet meer te zijn. De laatste fase betrof zijn bureau. Het meubilair zou door een kleinzoon opgehaald worden kwestie van het studentenkot op te vullen met een heuse schrijftafel en een stevige boekenkast.

Die boekenkast baarde Baziel zorgen. Niet de kast op zich maar de inhoud. Elk boek betekende iets voor hem. Hij las ze zoniet alle dan toch de meesten, sommigen gedeeltelijk maar er waren ook dingen bij die hij verschillende keren opnieuw gelezen had, tot de stofomslagen scheurden en verpulverden. Boeken en mensen kunnen je nauw aan het hart liggen. Boeken delen je dingen mee zonder je te dwingen. Ze werpen vragen op en verschaffen je inzichten die je in een aantal gevallen nergens anders kan verwerven. Hij begon ze stuk voor stuk weg te geven, aan bekenden, aan buren, aan jonge mensen van wie hij vermoedde dat ze er iets konden mee aanvangen. Romans bezat hij niet. Die verslond hij aan de lopende band in zijn jonge jaren maar ze kopen deed hij nooit. Non-fictie kocht hij. Over archeologie, sterrenkunde, natuur, reisverslagen, kunst vooral en tuinboeken. Veel tuinboeken want hij kweekte zelf alle soorten groenten. Ook bloemen en fruitbomen waarmee hij experimenteerde. Hij entte ze zelf en oude rassen zocht hij in verwaarloosde hoogstamboomgaarden.

Jonge mensen reageerden soms verbaasd, geamuseerd ook wel omdat ze hun handen en hoofd vol hadden met Google. "Je kan alles op internet vinden" zeiden ze en dan probeerde hij ze te overtuigen toch maar eens een boek open te slaan. "Een boek is vollediger, betrouwbaarder en het geeft je veel referenties" zei hij. Maar na verloop van tijd liet hij alle commentaar achterwege. "Ze zoeken het zelf wel uit" wist hij. Laatst van al deponeerde hij de Encyclopedia Brittanica in een stevige doos. Hij gaf een seintje aan de plaatselijke openbare bibliotheek. Toen ze het lieten afweten belde hij naar de Slegte. Een jongedame kwam ze ophalen en betaalde hem waarempel vijftig euro. Daarmee waren na zijn vroegere huisgenoten zijn laatste "vrienden" weg. Tijd dus om zelf op te stappen. Zonen en dochters oordeelden dat hij daar best nog een tijd kon mee wachten. Hij kon zichzelf immers nog goed beredderen. Maar de knoop was doorgehakt. "Ik wil niet tegen de muren babbelen. Het is beter tussen andere mensen te zijn. Leeftijdgenoten waarmee ik nog eens kan praten over vroeger, zie je?" Hij besefte voldoende dat hij daarmee een streep trok onder zijn onafhankelijkheid. Niemand had dat verwacht van hem. Hij was de zelfstandigheid zelf. Hij kon over alles en nog wat meepraten. Hij reed tot op hoge leeftijd met de auto en knipte de tv. pas uit als alle buren onder de wol lagen. "Ik kan daar lang en veel over zagen" zei hij " maar je weet niet half hoe zwaar de eenzaamheid weegt. Ik heb er genoeg van. Het is goed geweest." Dochterlief maakte zijn valies. Hij trok de deur achter zich dicht. Onder zijn arm klemde hij enkele boeken die hij nooit gelezen had. "Nu heb ik tijd zat. Ik zal ervan genieten" zei hij. Al wist hij dat dit klinkklare onzin was.