woensdag 30 juni 2010

Mijn Hond of Mijn Lief

(Photo Copyright © copyright-free-photos.org.uk)

Je had hem moeten kennen in zijn bloeiperiode. Een vent van graniet wiens handdruk een beproeving was voor iedereen die hem nabij kwam. In zijn beste jaren zette hij zijn schouders onder gewichten die niemand anders kon of wou tillen. Die robuuste mens was één van mijn speelkameraden in onze prilste jeugd. Toen al merkte ik dat de natuur onvoorspelbaar is, ook in de aanmaak van mensen want als kind was hij een schriel kereltje dat geen schaduw gaf en oogde zoals de Dood van Ieper. Een melkwit vel, sluik haar dat altijd voor zijn ogen viel en een uiterst beweeglijk lijf dat overal tussen kroop en wrong, nooit stilzat en meestal ongrijpbaar bleef. Hij zou me letterlijk voorbijsteken. Daarmee bedoel ik zijn musculatuur, zijn gestalte, zijn spierkracht.

Zoals dat veelal gebeurt met jeugdvrienden liepen ook onze wegen uiteen. Het gebeurde wel dat we elkaar rond nieuwjaar ontmoetten maar daar bleef het bij en soms verstreken jaren zonder enig contact. Maar elke keer verbaasde ik me over de gedaantewisseling die dat broze ventje van destijds gestaag onderging. Hij groeide maar door, werd zo breed als een deur en ontwikkelde vanzelf het postuur van een worstelaar. Had hij daartoe de genen van zijn moeder geërfd? Een mooie voluptueuze vrouw die goedlachs en gul door het leven ging. Zijn vader woog nooit meer dan een profijtige zak aardappels en schuwde elke breedsprakerigheid. De natuur puurde uit die twee mensen een barokke reus, zij het een reus met een aantal beperkingen. Mijn oude speelkameraad handelde immers meestal voor hij nadacht en dat mankement speelde hem van tijd tot tijd lelijke parten. Hij maakte daar overigens zelf geen geheim van, biechtte makkelijk begane fouten op en herviel steevast in nieuwe stommiteiten. Wie hem echt goed kende mocht hem die dwaasheden voor de voeten gooien. Hij bekende meestal schuld. Daarom was het moeilijk kwaad op hem te zijn. Feitelijk was hij een beer op lemen voeten, een macho met een hart van koekenbrood. Dat koekenbrood bleek uit kleine dingen.

Zoals die naïeve aanmonstering op een IJslandvaarder. Het moet een van de laatste boten geweest zijn die telkens voor een vaart van twee maanden naar het Hoge Noorden vertrok. "Ik had nooit gevaren. Ik kende niets van het vissersleven. Van de IJslandvaart wist ik totaal niets," vertelde hij me jaren later. De bevlieging van een kwajongen was het, de buitensporige rancune van een wrokkige puber. "Ik schreide snot en tranen, wist met mijn miserie geen blijf en probeerde me wanhopig staande te houden. Die mannen hadden geen tijd voor compassie. Ik dacht soms dat ik de tocht niet zou overleven. Nooit meer heb ik zoveel kou gehad, honger ook en ik spuwde mijn lijf leeg tot ik gelijk een slap vod in het vooronder kroop".

Als de verhouding tussen bedachtzaamheid en impulsiviteit zoek is, kan een mens ontsporen. Bijvoorbeeld als je vuisten zo gaan jeuken dat je een politieman van zijn fiets slaat in het voorbijrijden of als je vergeet je medemens fatsoenlijk te behandelen. Eén en ander bultte eelt op zijn ziel en als het gebeurde dat hij in een weemoedige bui zijn hart uitstortte, verdacht ik hem van theater maar dat bleek niet zo te zijn. Onder zijn bast stak een gevoelige kern. Dat bleek uit zijn liefde voor dieren. Hij kocht en verkocht auto's, tweede- en derdehands zeg maar, opgekalfaterde wrakken. Werkplaats en aanbouwsels vormden een warrig kluwen waar een kat haar jongen niet kon vinden. Daartussen verwende hij papegaaien, hamsters, konijnenreuzen en honden. "Honden zijn je trouwste vrienden" zei hij. "Ik vergeet mijn boxer nooit meer. Het was al duidelijk dat hij hartzeer had toen ik die keer op reis vertrok met mijn liefje. Hij kon niet mee. De buren vertelden het mij. Hij wou eten noch drinken en treurde verschrikkelijk. Toen ik thuiskwam rende hij op mij toe, begon me af te lebberen en stierf letterlijk in mijn armen. Ik schreide als een kind. Ik begroef hem in mijn tuintje. Had ik mogen kiezen tussen mijn lief en hem? Ik had geen moment getwijfeld!" Hij bonkte zijn vuist op tafel. "Kom, kom" zei ik "overdrijf niet". "Ik meen het, allez… bij manier van spreken, hé?"

1 opmerking: